afstoken

Conjugations List of Afstoken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikstook afstookte afheb afgestookt
jij, je, ustookt afstookte afhebt afgestookt
hij, zij, hetstookt afstookte afheeft afgestookt
wijstoken afstookten afhebben afgestookt
julliestoken afstookten afhebben afgestookt
zij, zestoken afstookten afhebben afgestookt

Presens
Beta

Example presens sentences for Afstoken with some of the pronouns.

  • Ik steek de vuurpijl af tijdens het nieuwjaarsfeest.
  • Hij steekt regelmatig vuurwerk af in zijn achtertuin.
  • Wij steken de kaarsen aan en steken ze daarna weer af.
  • Jullie steken de barbecue aan om het vlees te grillen.
  • De kinderen steken de kaarsjes op de verjaardagstaart af.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afstoken with some of the pronouns.

  • Vroeger stak ik altijd vuurwerk af met mijn vrienden.
  • Hij stak regelmatig kaarsen aan en stak ze daarna weer af.
  • Toen we kampeerden, staken we elke avond een kampvuur aan.
  • Jullie staken vroeger vaak de open haard aan in de winter.
  • Als kind stak ik graag sterretjes af op oudejaarsavond.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afstoken with some of the pronouns.

  • Ik heb de vuurpijl afge­sto­ken tijdens het nieuwjaarsfeest.
  • Hij heeft regelmatig vuurwerk afge­sto­ken in zijn achtertuin.
  • Wij hebben de kaarsen aangestoken en daarna weer afge­sto­ken.
  • Jullie hebben de barbecue aangestoken om het vlees te grillen.
  • De kinderen hebben de kaarsjes op de verjaardagstaart afge­sto­ken.