kwellen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kwel | kwelde | heb gekweld |
jij, je, u | kwelt | kwelde | hebt gekweld |
hij, zij, het | kwelt | kwelde | heeft gekweld |
wij | kwellen | kwelden | hebben gekweld |
jullie | kwellen | kwelden | hebben gekweld |
zij, ze | kwellen | kwelden | hebben gekweld |
Presens
Example presens sentences for Kwellen with some of the pronouns.
- Ik kwel mijn broer met grapjes.
- Jij kwelt de hond door hem te plagen.
- Hij/zij/het kwelt zijn/haar geest met zorgen.
- Wij kwellen onszelf met twijfel.
- Jullie kwellen je vrienden met raadsels.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Kwellen with some of the pronouns.
- Vroeger kwelde ik mijn zus met mijn grappen.
- Toen ik jong was, kwelde jij de kat door haar te achtervolgen.
- Hij/zij/het kwelde zijn/haar broertje met zijn/haar pesterijen.
- Wij kwelden onszelf met negatieve gedachten.
- Jullie kwelden je ouders met jullie luide muziek.
Perfectum
Example perfectum sentences for Kwellen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn zus gekweld met mijn kritiek.
- Jij hebt de vijand gekweld met je succes.
- Hij/zij/het heeft zijn/haar ouders gekweld met zijn/haar gedrag.
- Wij hebben onszelf gekweld met schuldgevoelens.
- Jullie hebben je leraar gekweld met lastige vragen.