uitrichten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | richt uit | richtte uit | heb uitgericht |
jij, je, u | richt uit | richtte uit | hebt uitgericht |
hij, zij, het | richt uit | richtte uit | heeft uitgericht |
wij | richten uit | richtten uit | hebben uitgericht |
jullie | richten uit | richtten uit | hebben uitgericht |
zij, ze | richten uit | richtten uit | hebben uitgericht |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitrichten with some of the pronouns.
- Ik richt iets uit voor de vergadering.
- Jij richt iets uit voor je verjaardag.
- Hij richt iets uit voor zijn vrienden.
- Zij richt iets uit voor haar ouders.
- Wij richten iets uit voor het goede doel.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitrichten with some of the pronouns.
- Ik richtte iets uit toen ik jonger was.
- Jij richtte iets uit tijdens de vakantie.
- Hij richtte iets uit op de vorige bijeenkomst.
- Zij richtte iets uit tijdens de repetitie.
- Wij richtten iets uit voor het jubileum.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitrichten with some of the pronouns.
- Ik heb iets uitgericht tijdens het evenement.
- Jij hebt iets uitgericht op school.
- Hij heeft iets uitgericht in de stad.
- Zij heeft iets uitgericht tijdens de presentatie.
- Wij hebben iets uitgericht op het feest.