feilen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | feil | feilde | heb gefeild |
jij, je, u | feilt | feilde | hebt gefeild |
hij, zij, het | feilt | feilde | heeft gefeild |
wij | feilen | feilden | hebben gefeild |
jullie | feilen | feilden | hebben gefeild |
zij, ze | feilen | feilden | hebben gefeild |
PresensBeta
Example presens sentences for Feilen with some of the pronouns.
- Ik faal in mijn poging om te leren koken.
- Jij faalt nooit in je inzet voor het milieu.
- Hij/Zij faalt vaak in het op tijd afleveren van zijn/haar werk.
- Wij falen niet in onze verantwoordelijkheid als ouders.
- Jullie falen zelden in het volbrengen van jullie taken.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Feilen with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, faalde ik regelmatig op school.
- Vroeger faalde jij altijd in het openbaar spreken.
- Hij/Zij faalde herhaaldelijk in zijn/haar relaties.
- In die periode faalden wij keer op keer in onze projecten.
- Als kind faalden jullie vaak in het schoonmaken van jullie kamer.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Feilen with some of the pronouns.
- Ik heb gefaald in mijn examen, maar ik blijf proberen.
- Jij bent nog nooit zo erg gefaald als vandaag.
- Hij/Zij is al meerdere keren in zijn/haar carrière gefaald.
- Wij hebben gefaald in ons streven naar perfectie.
- Jullie zijn opnieuw in dezelfde valkuil gefaald.