defloreren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | defloreer | defloreerde | heb gedefloreerd |
jij, je, u | defloreert | defloreerde | hebt gedefloreerd |
hij, zij, het | defloreert | defloreerde | heeft gedefloreerd |
wij | defloreren | defloreerden | hebben gedefloreerd |
jullie | defloreren | defloreerden | hebben gedefloreerd |
zij, ze | defloreren | defloreerden | hebben gedefloreerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Defloreren with some of the pronouns.
- Ik defloreer de bloemen in mijn tuin.
- Jij defloreert de boeken in de bibliotheek.
- Hij defloreert zijn talenten op het podium.
- Zij defloreert haar kennis tijdens de presentatie.
- Wij defloreren de mogelijkheden van technologie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Defloreren with some of the pronouns.
- Vroeger defloreerde ik vaak bloemen in mijn tuin.
- Toen jij jong was, defloreerde je graag boeken in de bibliotheek.
- Hij defloreerde regelmatig zijn talenten op het podium.
- Zij defloreerde altijd haar kennis tijdens de presentatie.
- Wij defloreerden vroeger de mogelijkheden van technologie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Defloreren with some of the pronouns.
- Ik heb de bloemen in mijn tuin gedefloreerd.
- Jij hebt de boeken in de bibliotheek gedefloreerd.
- Hij heeft zijn talenten op het podium gedefloreerd.
- Zij heeft haar kennis tijdens de presentatie gedefloreerd.
- Wij hebben de mogelijkheden van technologie gedefloreerd.