verwinnen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verwin | verwon | heb verwonnen |
jij, je, u | verwint | verwon | hebt verwonnen |
hij, zij, het | verwint | verwon | heeft verwonnen |
wij | verwinnen | verwonnen | hebben verwonnen |
jullie | verwinnen | verwonnen | hebben verwonnen |
zij, ze | verwinnen | verwonnen | hebben verwonnen |
PresensBeta
Example presens sentences for Verwinnen with some of the pronouns.
- Ik overwin mijn angsten.
- Jij verwint altijd je tegenstanders.
- Hij/zij/het wint de wedstrijd.
- Wij overwinnen samen alle obstakels.
- Jullie winnen vaak van ons team.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verwinnen with some of the pronouns.
- Ik won vorig jaar een belangrijke prijs.
- Jij won altijd van je broer in schaken.
- Hij/zij/het won de loterij.
- Wij wonnen de race toen we jong waren.
- Jullie wonnen vorige week het voetbaltoernooi.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verwinnen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn angst overwonnen.
- Jij hebt altijd je tegenstanders overwonnen.
- Hij/zij/het heeft de wedstrijd gewonnen.
- Wij hebben samen alle obstakels overwonnen.
- Jullie hebben vaak van ons team gewonnen.