exploderen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | explodeer | explodeerde | ben geƫxplodeerd |
jij, je, u | explodeert | explodeerde | bent geƫxplodeerd |
hij, zij, het | explodeert | explodeerde | is geƫxplodeerd |
wij | exploderen | explodeerden | zijn geƫxplodeerd |
jullie | exploderen | explodeerden | zijn geƫxplodeerd |
zij, ze | exploderen | explodeerden | zijn geƫxplodeerd |
Presens
Example presens sentences for Exploderen with some of the pronouns.
- De bom explodeert.
- De vuurpijl explodeert in de lucht.
- Deze chemische stof explodeert bij contact met water.
- In oorlogstijd exploderen vaak bommen.
- Het gasfornuis kan gevaarlijk exploderen als er een gaslek is.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Exploderen with some of the pronouns.
- De bom explodeerde.
- De vuurpijl explodeerde in de lucht.
- Die chemische stof explodeerde bij contact met water.
- Tijdens de oorlog explodeerden er regelmatig bommen.
- Vroeger explodeerde het gasfornuis soms door een gaslek.
Perfectum
Example perfectum sentences for Exploderen with some of the pronouns.
- De bom is geƫxplodeerd.
- De vuurpijl is in de lucht geƫxplodeerd.
- De chemische stof is geƫxplodeerd bij contact met water.
- De bommen zijn vaak geƫxplodeerd tijdens de oorlog.
- Het gasfornuis is gevaarlijk geƫxplodeerd door een gaslek.