aanrommelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | rommel aan | rommelde aan | heb aangerommeld |
jij, je, u | rommelt aan | rommelde aan | hebt aangerommeld |
hij, zij, het | rommelt aan | rommelde aan | heeft aangerommeld |
wij | rommelen aan | rommelden aan | hebben aangerommeld |
jullie | rommelen aan | rommelden aan | hebben aangerommeld |
zij, ze | rommelen aan | rommelden aan | hebben aangerommeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanrommelen with some of the pronouns.
- Ik rommel aan met mijn hobby's.
- Jij rommelt altijd aan in de keuken.
- Hij/zij rommelt vaak aan met zijn/haar studie.
- Wij rommelen soms aan in de tuin.
- Jullie rommelen regelmatig aan met de computer.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aanrommelen with some of the pronouns.
- Ik rommelde aan met mijn oude auto.
- Jij rommelde altijd aan in je slaapkamer.
- Hij/zij rommelde vaak aan met zijn/haar administratie.
- Wij rommelden soms aan op het werk.
- Jullie rommelden regelmatig aan met de afwas.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanrommelen with some of the pronouns.
- Ik heb aangerommeld met mijn project.
- Jij hebt altijd aangerommeld tijdens de vergaderingen.
- Hij/zij heeft vaak aangerommeld met zijn/haar huiswerk.
- Wij hebben soms aangerommeld in de keuken.
- Jullie hebben regelmatig aangerommeld met de planning.