tuffen

Conjugations List of Tuffen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktuftufteheb getuft
jij, je, utufttuftehebt getuft
hij, zij, hettufttufteheeft getuft
wijtuffentuftenhebben getuft
jullietuffentuftenhebben getuft
zij, zetuffentuftenhebben getuft

Presens

Example presens sentences for Tuffen with some of the pronouns.

  • Ik tuf naar school met mijn fiets.
  • Jij tuft graag in je vrije tijd.
  • Hij/Zij tuft langzaam door de stad.
  • Wij tuffen samen naar het strand.
  • Jullie tuffen vaak naar het park.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Tuffen with some of the pronouns.

  • Vroeger tuften we met de auto naar Frankrijk.
  • Toen ik jong was, tuften mijn ouders altijd naar Italië.
  • Gisteren tuften zij naar de markt.
  • Vorige week tuften we naar de dierentuin.
  • Tijdens de vakantie tuften jullie naar verschillende steden.

Perfectum

Example perfectum sentences for Tuffen with some of the pronouns.

  • Ik heb getuft naar de supermarkt.
  • Jij bent naar huis getuft na het werk.
  • Hij/Zij is naar de bibliotheek getuft.
  • Wij zijn naar het museum getuft.
  • Jullie hebben naar de film getuft.