incalculeren

Conjugations List of Incalculeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikcalculeer incalculeerde inheb ingecalculeerd
jij, je, ucalculeert incalculeerde inhebt ingecalculeerd
hij, zij, hetcalculeert incalculeerde inheeft ingecalculeerd
wijcalculeren incalculeerden inhebben ingecalculeerd
julliecalculeren incalculeerden inhebben ingecalculeerd
zij, zecalculeren incalculeerden inhebben ingecalculeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Incalculeren with some of the pronouns.

  • Ik incalculeer de kosten in het project.
  • Jij incalculeert altijd de risico's in je plannen.
  • Hij incalculeert de mogelijke vertragingen in de levering.
  • Wij incalculeren de extra uitgaven in ons budget.
  • Zij incalculeren de effecten van de nieuwe regelgeving.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Incalculeren with some of the pronouns.

  • Ik incalculeerde de kosten in het project.
  • Jij incalculeerde altijd de risico's in je plannen.
  • Hij incalculeerde de mogelijke vertragingen in de levering.
  • Wij incalculeerden de extra uitgaven in ons budget.
  • Zij incalculeerden de effecten van de nieuwe regelgeving.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Incalculeren with some of the pronouns.

  • Ik heb de kosten in het project geïncalculeerd.
  • Jij hebt altijd de risico's in je plannen geïncalculeerd.
  • Hij heeft de mogelijke vertragingen in de levering geïncalculeerd.
  • Wij hebben de extra uitgaven in ons budget geïncalculeerd.
  • Zij hebben de effecten van de nieuwe regelgeving geïncalculeerd.