sleutelen

Conjugations List of Sleutelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksleutelsleuteldeheb gesleuteld
jij, je, usleuteltsleuteldehebt gesleuteld
hij, zij, hetsleuteltsleuteldeheeft gesleuteld
wijsleutelensleuteldenhebben gesleuteld
julliesleutelensleuteldenhebben gesleuteld
zij, zesleutelensleuteldenhebben gesleuteld

Presens
Beta

Example presens sentences for Sleutelen with some of the pronouns.

  • Ik sleutel aan mijn fiets.
  • Jij sleutelt graag aan auto's.
  • Hij sleutelt aan de motor van zijn boot.
  • Zij sleutelen samen aan een project.
  • We sleutelen aan de nieuwe website.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Sleutelen with some of the pronouns.

  • Vroeger sleutelde ik altijd aan mijn fiets.
  • Toen we jong waren, sleutelden we vaak aan auto's.
  • Hij sleutelde regelmatig aan de motor van zijn boot.
  • Zij sleutelden lange avonden aan het project.
  • We sleutelden vorige week aan de nieuwe website.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Sleutelen with some of the pronouns.

  • Ik heb aan mijn fiets gesleuteld.
  • Jij hebt al veel aan auto's gesleuteld.
  • Hij heeft de motor van zijn boot gesleuteld.
  • Zij hebben samen aan het project gesleuteld.
  • We hebben aan de nieuwe website gesleuteld.