inrukken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ruk in | rukte in | heb ingerukt |
jij, je, u | rukt in | rukte in | hebt ingerukt |
hij, zij, het | rukt in | rukte in | heeft ingerukt |
wij | rukken in | rukten in | hebben ingerukt |
jullie | rukken in | rukten in | hebben ingerukt |
zij, ze | rukken in | rukten in | hebben ingerukt |
PresensBeta
Example presens sentences for Inrukken with some of the pronouns.
- Ik ruk in naar mijn klas.
- Jij rukt in bij de brandweer.
- Hij rukt in bij het leger.
- Zij rukt in als vrijwilliger.
- Wij rukken in op het podium.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Inrukken with some of the pronouns.
- Ik rukte in toen ik werd gebeld.
- Jij rukte in voordat de vergadering begon.
- Hij rukte in nadat hij zijn werk had gedaan.
- Zij rukten in zodra de bel ging.
- Wij rukten in terwijl het regende.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Inrukken with some of the pronouns.
- Ik ben ingerukt naar mijn vorige school.
- Jij bent ingerukt bij een andere afdeling.
- Hij is ingerukt naar het buitenland.
- Zij is ingerukt als expat.
- Wij zijn ingerukt tijdens de vakantie.