epateren

Conjugations List of Epateren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikepateerepateerdeheb geëpateerd
jij, je, uepateertepateerdehebt geëpateerd
hij, zij, hetepateertepateerdeheeft geëpateerd
wijepaterenepateerdenhebben geëpateerd
jullieepaterenepateerdenhebben geëpateerd
zij, zeepaterenepateerdenhebben geëpateerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Epateren with some of the pronouns.

  • Ik epateer de leerlingen met mijn inspirerende lessen.
  • Jij epateert je vrienden met jouw talent voor muziek.
  • Hij/Zij/Het epateert het publiek met zijn/haar indrukwekkende optredens.
  • Wij epateren mensen met onze unieke kunstwerken.
  • Jullie epateren iedereen met jullie geweldige kookkunsten.
  • Zij epateren de gasten met hun adembenemende dansmoves.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Epateren with some of the pronouns.

  • Ik epateerde de leerlingen met mijn inspirerende lessen.
  • Jij epateerde je vrienden met jouw talent voor muziek.
  • Hij/Zij/Het epateerde het publiek met zijn/haar indrukwekkende optredens.
  • Wij epateerden mensen met onze unieke kunstwerken.
  • Jullie epateerden iedereen met jullie geweldige kookkunsten.
  • Zij epateerden de gasten met hun adembenemende dansmoves.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Epateren with some of the pronouns.

  • Ik heb de leerlingen geëpateerd met mijn inspirerende lessen.
  • Jij hebt je vrienden geëpateerd met jouw talent voor muziek.
  • Hij/Zij/Het heeft het publiek geëpateerd met zijn/haar indrukwekkende optredens.
  • Wij hebben mensen geëpateerd met onze unieke kunstwerken.
  • Jullie hebben iedereen geëpateerd met jullie geweldige kookkunsten.
  • Zij hebben de gasten geëpateerd met hun adembenemende dansmoves.