tormenteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | tormenteer | tormenteerde | heb getormenteerd |
jij, je, u | tormenteert | tormenteerde | hebt getormenteerd |
hij, zij, het | tormenteert | tormenteerde | heeft getormenteerd |
wij | tormenteren | tormenteerden | hebben getormenteerd |
jullie | tormenteren | tormenteerden | hebben getormenteerd |
zij, ze | tormenteren | tormenteerden | hebben getormenteerd |
Presens
Example presens sentences for Tormenteren with some of the pronouns.
- Ik tormenteer de leerlingen met moeilijke opdrachten.
- Jij tormenteer t de kat met een laserpointer.
- Hij/Zij tormenteer t zijn/haar broertje constant.
- Wij tormenteer en de buren met harde muziek.
- Jullie tormenteer en jezelf door te laat te komen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Tormenteren with some of the pronouns.
- Ik tormenteerde de leerlingen met moeilijke opdrachten.
- Jij tormenteerde de kat met een laserpointer.
- Hij/Zij tormenteerde zijn/haar broertje constant.
- Wij tormenteerden de buren met harde muziek.
- Jullie tormenteerden jezelf door te laat te komen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Tormenteren with some of the pronouns.
- Ik heb de leerlingen met moeilijke opdrachten getormenteerd.
- Jij hebt de kat met een laserpointer getormenteerd.
- Hij/Zij heeft zijn/haar broertje constant getormenteerd.
- Wij hebben de buren met harde muziek getormenteerd.
- Jullie hebben jezelf getormenteerd door te laat te komen.