herbenoemen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | herbenoem | herbenoemde | heb herbenoemd |
jij, je, u | herbenoemt | herbenoemde | hebt herbenoemd |
hij, zij, het | herbenoemt | herbenoemde | heeft herbenoemd |
wij | herbenoemen | herbenoemden | hebben herbenoemd |
jullie | herbenoemen | herbenoemden | hebben herbenoemd |
zij, ze | herbenoemen | herbenoemden | hebben herbenoemd |
Presens
Example presens sentences for Herbenoemen with some of the pronouns.
- Ik herbenoem de directeur van de school.
- Jij herbenoemt de medewerker voor een nieuwe functie.
- Hij/Zij herbenoemt de burgemeester van de stad.
- Wij herbenoemen de leden van het bestuur.
- Zij herbenoemen de docenten voor het volgende schooljaar.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Herbenoemen with some of the pronouns.
- Ik herbenoemde de directeur van de school.
- Jij herbenoemde de medewerker voor een nieuwe functie.
- Hij/Zij herbenoemde de burgemeester van de stad.
- Wij herbenoemden de leden van het bestuur.
- Zij herbenoemden de docenten voor het volgende schooljaar.
Perfectum
Example perfectum sentences for Herbenoemen with some of the pronouns.
- Ik heb de directeur van de school herbenoemd.
- Jij hebt de medewerker voor een nieuwe functie herbenoemd.
- Hij/Zij heeft de burgemeester van de stad herbenoemd.
- Wij hebben de leden van het bestuur herbenoemd.
- Zij hebben de docenten voor het volgende schooljaar herbenoemd.