hoereren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | hoereer | hoereerde | heb gehoereerd |
jij, je, u | hoereert | hoereerde | hebt gehoereerd |
hij, zij, het | hoereert | hoereerde | heeft gehoereerd |
wij | hoereren | hoereerden | hebben gehoereerd |
jullie | hoereren | hoereerden | hebben gehoereerd |
zij, ze | hoereren | hoereerden | hebben gehoereerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Hoereren with some of the pronouns.
- Ik hoereer regelmatig in mijn vrije tijd.
- Jij hoereert vaak op feestjes.
- Hij/Zij hoereert discreet in het geheim.
- Wij hoereeren samen als vrienden.
- Zij hoereeren openlijk zonder schaamte.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Hoereren with some of the pronouns.
- Vroeger hoereerde ik veel, maar nu niet meer.
- Toen ik jong was, hoereerde ik soms uit nieuwsgierigheid.
- Hij/Zij hoereerde regelmatig voordat hij/zij getrouwd was.
- Wij hoereerden af en toe tijdens onze studententijd.
- Zij hoereerden samen als een vorm van ontspanning.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Hoereren with some of the pronouns.
- Ik heb gehoereerd tijdens mijn vakantie.
- Jij hebt al eerder gehoereerd in deze stad.
- Hij/Zij heeft stiekem gehoereerd zonder betrapt te worden.
- Wij hebben meerdere keren gehoereerd op deze plek.
- Zij hebben samen gehoereerd voor geld.