tandenknarsen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | tandenknars | tandenknarste | heb getandenknarst |
jij, je, u | tandenknarst | tandenknarste | hebt getandenknarst |
hij, zij, het | tandenknarst | tandenknarste | heeft getandenknarst |
wij | tandenknarsen | tandenknarsten | hebben getandenknarst |
jullie | tandenknarsen | tandenknarsten | hebben getandenknarst |
zij, ze | tandenknarsen | tandenknarsten | hebben getandenknarst |
Presens
Example presens sentences for Tandenknarsen with some of the pronouns.
- Ik tandenknars.
- Jij tandenknarst.
- Hij/Zij/Het tandenknarst.
- Wij tandenknarsen.
- Jullie tandenknarsen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Tandenknarsen with some of the pronouns.
- Ik tandenknarste.
- Jij tandenknarste.
- Hij/Zij/Het tandenknarste.
- Wij tandenknarsten.
- Jullie tandenknarsten.
Perfectum
Example perfectum sentences for Tandenknarsen with some of the pronouns.
- Ik heb getandenknarst.
- Jij hebt getandenknarst.
- Hij/Zij/Het heeft getandenknarst.
- Wij hebben getandenknarst.
- Jullie hebben getandenknarst.