hypostaseren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | hypostaseer | hypostaseerde | heb gehypostaseerd |
jij, je, u | hypostaseert | hypostaseerde | hebt gehypostaseerd |
hij, zij, het | hypostaseert | hypostaseerde | heeft gehypostaseerd |
wij | hypostaseren | hypostaseerden | hebben gehypostaseerd |
jullie | hypostaseren | hypostaseerden | hebben gehypostaseerd |
zij, ze | hypostaseren | hypostaseerden | hebben gehypostaseerd |
Presens
Example presens sentences for Hypostaseren with some of the pronouns.
- Ik hypostaseer de theorieƫn van mijn studenten.
- Jij hypostaseert de ideeƫn van de filosoof.
- Hij hypostaseert het concept in zijn onderzoek.
- Wij hypostaseren de resultaten van het experiment.
- Zij hypostaseren de waarden van hun organisatie.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Hypostaseren with some of the pronouns.
- Ik hypostaseerde de theorieƫn van mijn studenten.
- Jij hypostaseerde de ideeƫn van de filosoof.
- Hij hypostaseerde het concept in zijn onderzoek.
- Wij hypostaseerden de resultaten van het experiment.
- Zij hypostaseerden de waarden van hun organisatie.
Perfectum
Example perfectum sentences for Hypostaseren with some of the pronouns.
- Ik heb de theorieƫn van mijn studenten gehypostaseerd.
- Jij hebt de ideeƫn van de filosoof gehypostaseerd.
- Hij heeft het concept in zijn onderzoek gehypostaseerd.
- Wij hebben de resultaten van het experiment gehypostaseerd.
- Zij hebben de waarden van hun organisatie gehypostaseerd.