ontkalken

Conjugations List of Ontkalken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikontkalkontkalkteheb ontkalkt
jij, je, uontkalktontkalktehebt ontkalkt
hij, zij, hetontkalktontkalkteheeft ontkalkt
wijontkalkenontkalktenhebben ontkalkt
jullieontkalkenontkalktenhebben ontkalkt
zij, zeontkalkenontkalktenhebben ontkalkt

Presens
Beta

Example presens sentences for Ontkalken with some of the pronouns.

  • Ik ontkalk mijn koffiezetapparaat regelmatig.
  • Jij ontkalkt de waterkoker vandaag.
  • Hij/Zij ontkalkt de douchekop elke maand.
  • Wij ontkalken de wasmachine om de paar maanden.
  • Zij ontkalken de kraan met azijn.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Ontkalken with some of the pronouns.

  • Vroeger ontweek ik het ontkalken van mijn apparaten.
  • Toen ik thuiskwam, ontdekte ik dat de waterkoker niet was ontkalkt.
  • Elke keer dat hij douchte, realiseerde hij zich dat hij de douchekop moest ontkalken.
  • Vroeger vergat ik altijd de wasmachine te ontkalken.
  • In die tijd gebruikten ze geen azijn om de kraan te ontkalken.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Ontkalken with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn koffiezetapparaat ontkalkt.
  • Jij hebt de waterkoker ontkalkt.
  • Hij/Zij heeft de douchekop ontkalkt.
  • Wij hebben de wasmachine ontkalkt.
  • Zij hebben de kraan met azijn ontkalkt.