pokken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | pok | pokte | heb gepokt |
jij, je, u | pokt | pokte | hebt gepokt |
hij, zij, het | pokt | pokte | heeft gepokt |
wij | pokken | pokten | hebben gepokt |
jullie | pokken | pokten | hebben gepokt |
zij, ze | pokken | pokten | hebben gepokt |
PresensBeta
Example presens sentences for Pokken with some of the pronouns.
- Ik pok de kaarten voor het spel.
- Jij pokt je vrienden in het spel.
- Hij/Zij pookt altijd in andermans zaken.
- Wij pokeren elke vrijdagavond met vrienden.
- Jullie pokken graag online tegen onbekenden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Pokken with some of the pronouns.
- Ik pokte de kaarten voor het spel.
- Jij pokte je vrienden in het spel.
- Hij/Zij pokte altijd in andermans zaken.
- Wij pokten elke vrijdagavond met vrienden.
- Jullie pokten graag online tegen onbekenden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Pokken with some of the pronouns.
- Ik heb de kaarten gepokt voor het spel.
- Jij hebt je vrienden gepokt in het spel.
- Hij/Zij heeft altijd in andermans zaken gepookt.
- Wij hebben elke vrijdagavond met vrienden gepokerd.
- Jullie hebben graag online tegen onbekenden gepokt.