buitmaken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | maak buit | maakte buit | heb buitgemaakt |
jij, je, u | maakt buit | maakte buit | hebt buitgemaakt |
hij, zij, het | maakt buit | maakte buit | heeft buitgemaakt |
wij | maken buit | maakten buit | hebben buitgemaakt |
jullie | maken buit | maakten buit | hebben buitgemaakt |
zij, ze | maken buit | maakten buit | hebben buitgemaakt |
PresensBeta
Example presens sentences for Buitmaken with some of the pronouns.
- Ik maak iets uit van de situatie.
- Jij maakt niets uit van mijn gevoelens.
- Hij maakt er altijd een groot probleem van.
- Zij maken veel uit van de groep.
- We maken vaak ruzie, maar dat maakt niet uit.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Buitmaken with some of the pronouns.
- Ik maakte me altijd zorgen over haar.
- Jij maakte altijd grapjes die anderen beledigden.
- Hij maakte vaak fouten tijdens het examen.
- Zij maakten deel uit van hetzelfde team.
- We maakten ons geen zorgen, omdat alles goed zou komen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Buitmaken with some of the pronouns.
- Ik heb iets uitgemaakt met mijn vriend.
- Jij hebt er nooit iets van uitgemaakt.
- Hij heeft het gebroken voorwerp uitgemaakt.
- Zij hebben de winst uitgemaakt in de wedstrijd.
- We hebben besloten om het contract uit te maken.