tremuleren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | tremuleer | tremuleerde | heb getremuleerd |
jij, je, u | tremuleert | tremuleerde | hebt getremuleerd |
hij, zij, het | tremuleert | tremuleerde | heeft getremuleerd |
wij | tremuleren | tremuleerden | hebben getremuleerd |
jullie | tremuleren | tremuleerden | hebben getremuleerd |
zij, ze | tremuleren | tremuleerden | hebben getremuleerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Tremuleren with some of the pronouns.
- Ik tremuleer tijdens het spreken in het openbaar.
- Jij tremuleert van opwinding.
- Hij/Zij tremuleert bij elke harde noot in de muziek.
- Wij tremuleren wanneer we zenuwachtig zijn.
- Jullie tremuleren als jullie blij zijn.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Tremuleren with some of the pronouns.
- Ik tremuleerde altijd tijdens mijn optredens.
- Jij tremuleerde vaak van angst.
- Hij/Zij tremuleerde regelmatig bij spannende momenten.
- Wij tremuleerden soms tijdens het hardlopen.
- Jullie tremuleerden wanneer jullie verrast werden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Tremuleren with some of the pronouns.
- Ik heb getremuleerd tijdens de presentatie.
- Jij hebt van opwinding getremuleerd.
- Hij/Zij heeft bij elke harde noot in de muziek getremuleerd.
- Wij hebben getremuleerd toen we zenuwachtig waren.
- Jullie hebben getremuleerd omdat jullie blij waren.