omklinken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | klink om | klonk om | heb omgeklonken |
jij, je, u | klinkt om | klonk om | hebt omgeklonken |
hij, zij, het | klinkt om | klonk om | heeft omgeklonken |
wij | klinken om | klonken om | hebben omgeklonken |
jullie | klinken om | klonken om | hebben omgeklonken |
zij, ze | klinken om | klonken om | hebben omgeklonken |
PresensBeta
Example presens sentences for Omklinken with some of the pronouns.
- De bel omklinkt in de gang.
- Mijn stem omklinkt door de zaal.
- De muziek omklinkt de kamer met vrolijkheid.
- De sirene omklinkt als een waarschuwingssignaal.
- Zijn woorden omklinken nog steeds in mijn hoofd.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Omklinken with some of the pronouns.
- De klokken omklonken elke dag op hetzelfde tijdstip.
- Vroeger omklonk het geluid van paardenhoeven door de straten.
- De wind omklonk zachtjes door de oude bomen.
- Toen we binnenkwamen, omklonk het geluid van lachende mensen de kamer.
- Als kind omklonken de verhalen van mijn grootouders als magie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Omklinken with some of the pronouns.
- De melodie heeft door de hele stad omgeklonken.
- Ik heb zijn naam vaak horen omklinken in gesprekken.
- Het nieuws van haar overwinning is snel omgeklonken.
- De klanken hebben gisteravond door de concertzaal omgeklonken.
- De echo van zijn lach is alom omgeklonken in de ruimte.