blakeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | blaker | blakerde | heb geblakerd |
jij, je, u | blakert | blakerde | hebt geblakerd |
hij, zij, het | blakert | blakerde | heeft geblakerd |
wij | blakeren | blakerden | hebben geblakerd |
jullie | blakeren | blakerden | hebben geblakerd |
zij, ze | blakeren | blakerden | hebben geblakerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Blakeren with some of the pronouns.
- Ik blaker
- Jij blakert
- Hij/Zij/Het blakert
- Wij blakeren
- Jullie blakeren
- Zij blakeren
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Blakeren with some of the pronouns.
- Ik blakerde
- Jij blakerde
- Hij/Zij/Het blakerde
- Wij blakerden
- Jullie blakerden
- Zij blakerden
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Blakeren with some of the pronouns.
- Ik heb geblakerd
- Jij hebt geblakerd
- Hij/Zij/Het heeft geblakerd
- Wij hebben geblakerd
- Jullie hebben geblakerd
- Zij hebben geblakerd