opdreggen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | dreg op | dregde op | heb opgedregd |
jij, je, u | dregt op | dregde op | hebt opgedregd |
hij, zij, het | dregt op | dregde op | heeft opgedregd |
wij | dreggen op | dregden op | hebben opgedregd |
jullie | dreggen op | dregden op | hebben opgedregd |
zij, ze | dreggen op | dregden op | hebben opgedregd |
PresensBeta
Example presens sentences for Opdreggen with some of the pronouns.
- Ik dreg op naar school.
- Jij dregt op het toneel.
- Hij/zij/het dregt de boot uit de vaargeul.
- Wij dreggen op straat tijdens carnaval.
- Jullie dreggen op het internet naar informatie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opdreggen with some of the pronouns.
- Ik dregde de visnetten op in de vroege ochtend.
- Jij dregde de modderige sloot met een hark.
- Hij/zij/het dregde de oude spullen op bij het opruimen.
- Wij dregden de verloren ring uit de vijver.
- Jullie dregden de gevallen sleutels op het strand.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opdreggen with some of the pronouns.
- Ik heb opgedregd in de gracht.
- Jij hebt de verloren sleutels opgedregd.
- Hij/zij/het heeft de oude munten opgedregd.
- Wij hebben een fiets uit de rivier opgedregd.
- Jullie hebben een prachtige schat opgedregd.