bejammeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bejammer | bejammerde | heb bejammerd |
jij, je, u | bejammert | bejammerde | hebt bejammerd |
hij, zij, het | bejammert | bejammerde | heeft bejammerd |
wij | bejammeren | bejammerden | hebben bejammerd |
jullie | bejammeren | bejammerden | hebben bejammerd |
zij, ze | bejammeren | bejammerden | hebben bejammerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Bejammeren with some of the pronouns.
- Ik bejammer de huidige situatie.
- Jij betreurt het verlies van de wedstrijd.
- Hij/zij beklaagt zich over het gebrek aan steun.
- Wij beklagen de slechte service in het restaurant.
- Jullie jammeren altijd over kleine dingen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bejammeren with some of the pronouns.
- Ik betreurde mijn beslissing om te stoppen.
- Jij beklaagde je keuze om daarheen te gaan.
- Hij/zij betreurde haar ondoordachte woorden.
- Wij bejammerden het verlies van onze huisdieren.
- Jullie beklaagden je over het gebrek aan respect.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bejammeren with some of the pronouns.
- Ik heb de gemiste kans betreurd.
- Jij hebt je fouten betreurd.
- Hij/zij heeft het verlies van zijn baan betreurd.
- Wij hebben ons gebrek aan voorbereiding beklaagd.
- Jullie hebben de verloren tijd betreurd.