zwabben

Conjugations List of Zwabben.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikzwabzwabdeheb gezwabd
jij, je, uzwabtzwabdehebt gezwabd
hij, zij, hetzwabtzwabdeheeft gezwabd
wijzwabbenzwabdenhebben gezwabd
julliezwabbenzwabdenhebben gezwabd
zij, zezwabbenzwabdenhebben gezwabd

Presens
Beta

Example presens sentences for Zwabben with some of the pronouns.

  • Ik zwabber door de kamer.
  • Jij zwabbert met de bezem over de vloer.
  • Hij zwabbert onhandig met de mop.
  • Wij zwabberen de gang schoon.
  • Zij zwabberen de tafels in het restaurant.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Zwabben with some of the pronouns.

  • Vroeger zwabberde ik elke dag de vloer.
  • Toen ik klein was, zwabberde ik graag in de tuin.
  • Hij zwabberde vaak in zijn studententijd.
  • Wij zwabberden altijd na het avondeten.
  • Zij zwabberden vroeger samen de schoolgangen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Zwabben with some of the pronouns.

  • Ik heb gezwabberd in de woonkamer.
  • Jij hebt al gezwabberd vandaag.
  • Hij heeft de vloer gezwabberd met veel water.
  • Wij hebben het terras gezwabberd voor het feest.
  • Zij hebben alle kamers gezwabberd voor de gasten.