afspuiten

Conjugations List of Afspuiten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikspuit afspoot afheb afgespoten
jij, je, uspuit afspoot afhebt afgespoten
hij, zij, hetspuit afspoot afheeft afgespoten
wijspuiten afspoten afhebben afgespoten
julliespuiten afspoten afhebben afgespoten
zij, zespuiten afspoten afhebben afgespoten

Presens
Beta

Example presens sentences for Afspuiten with some of the pronouns.

  • Ik spuit de auto af.
  • Jij spuit de planten af.
  • Hij spuit de stoep af.
  • Zij spuiten de ramen af.
  • Wij spuiten de fietsen af.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afspuiten with some of the pronouns.

  • Ik spoot de auto af.
  • Jij spoot de planten af.
  • Hij spoot de stoep af.
  • Zij spoten de ramen af.
  • Wij spoten de fietsen af.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afspuiten with some of the pronouns.

  • Ik heb de auto afgespoten.
  • Jij hebt de planten afgespoten.
  • Hij heeft de stoep afgespoten.
  • Zij hebben de ramen afgespoten.
  • Wij hebben de fietsen afgespoten.