kluiven
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kluif | kloof | heb gekloven |
jij, je, u | kluift | kloof | hebt gekloven |
hij, zij, het | kluift | kloof | heeft gekloven |
wij | kluiven | kloven | hebben gekloven |
jullie | kluiven | kloven | hebben gekloven |
zij, ze | kluiven | kloven | hebben gekloven |
PresensBeta
Example presens sentences for Kluiven with some of the pronouns.
- Ik kluif aan een sappige kippenpoot.
- Jij kluift op een stukje vlees.
- Hij kluift graag op een bot.
- Wij kluiven aan de ribbetjes.
- Zij kluiven aan het smakelijke eten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Kluiven with some of the pronouns.
- Ik kliefde aan een kippenpoot.
- Jij kliefde op een stukje vlees.
- Hij kliefde graag op een bot.
- Wij kliefden aan de ribbetjes.
- Zij kliefden aan het smakelijke eten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Kluiven with some of the pronouns.
- Ik heb aan de kippenpoot gekluifd.
- Jij hebt het vlees gekluifd.
- Hij heeft op het bot gekluifd.
- Wij hebben van de ribbetjes gekluifd.
- Zij hebben het heerlijke eten gekluifd.