dirigeren

Conjugations List of Dirigeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdirigeerdirigeerdeheb gedirigeerd
jij, je, udirigeertdirigeerdehebt gedirigeerd
hij, zij, hetdirigeertdirigeerdeheeft gedirigeerd
wijdirigerendirigeerdenhebben gedirigeerd
julliedirigerendirigeerdenhebben gedirigeerd
zij, zedirigerendirigeerdenhebben gedirigeerd

Presens

Example presens sentences for Dirigeren with some of the pronouns.

  • Ik dirigeer het orkest tijdens het concert.
  • Jij dirigeert de zangers met veel gevoel.
  • Hij/zij dirigeert de muziekstukken met precisie.
  • Wij dirigeren het koor elke woensdagavond.
  • Zij dirigeren het harmonieorkest sinds vorig jaar.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Dirigeren with some of the pronouns.

  • Vroeger dirigeerde ik het orkest tijdens het concert.
  • Jij dirigeerde de zangers met veel gevoel in het verleden.
  • Hij/zij dirigeerde de muziekstukken met precisie toen hij/zij jong was.
  • Wij dirigeerden het koor elke woensdagavond vroeger.
  • Zij dirigeerden het harmonieorkest in het verleden.

Perfectum

Example perfectum sentences for Dirigeren with some of the pronouns.

  • Ik heb het orkest gedirigeerd tijdens het concert.
  • Jij hebt de zangers met veel gevoel gedirigeerd.
  • Hij/zij heeft de muziekstukken met precisie gedirigeerd.
  • Wij hebben het koor elke woensdagavond gedirigeerd.
  • Zij hebben het harmonieorkest sinds vorig jaar gedirigeerd.