bevinden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bevind | bevond | heb bevonden |
jij, je, u | bevindt | bevond | hebt bevonden |
hij, zij, het | bevindt | bevond | heeft bevonden |
wij | bevinden | bevonden | hebben bevonden |
jullie | bevinden | bevonden | hebben bevonden |
zij, ze | bevinden | bevonden | hebben bevonden |
PresensBeta
Example presens sentences for Bevinden with some of the pronouns.
- Ik bevind me in de supermarkt.
- Jij bevindt je op het strand.
- Hij bevindt zich in de bibliotheek.
- Wij bevinden ons in een restaurant.
- Zij bevinden zich in de stad.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bevinden with some of the pronouns.
- Ik bevond me gisteren in het bos.
- Jij bevond je vorige week op vakantie.
- Hij bevond zich in de klas tijdens de les.
- Wij bevonden ons in de trein naar Amsterdam.
- Zij bevonden zich in het zwembad toen het begon te regenen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bevinden with some of the pronouns.
- Ik heb me in het park bevonden.
- Jij bent je op het feest bevonden.
- Hij is zich in het museum bevonden.
- Wij hebben ons in de bioscoop bevonden.
- Zij zijn zich in het ziekenhuis bevonden.