heten

Conjugations List of Heten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikheetheetteben geheten
jij, je, uheetheettebent geheten
hij, zij, hetheetheetteis geheten
wijhetenheettenzijn geheten
julliehetenheettenzijn geheten
zij, zehetenheettenzijn geheten

Presens
Beta

Example presens sentences for Heten with some of the pronouns.

  • Ik heet Peter.
  • Hoe heet jij?
  • Wij heten Hans en Lisa.
  • De hond heet Max.
  • Jullie heten altijd te laat.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Heten with some of the pronouns.

  • Ik heette vroeger Piet.
  • Hoe heette jij toen?
  • Wij heetten vroeger Jan en Marie.
  • De hond heette vroeger Fido.
  • Jullie heetten altijd te laat vroeger.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Heten with some of the pronouns.

  • Ik heb Peter geheten.
  • Hoe heb jij geheeten?
  • Wij hebben Hans en Lisa geheeten.
  • De hond heeft Max geheeten.
  • Jullie hebben altijd te laat geheeten.