ruisen

Conjugations List of Ruisen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikruisruisteheb geruist
jij, je, uruistruistehebt geruist
hij, zij, hetruistruisteheeft geruist
wijruisenruistenhebben geruist
jullieruisenruistenhebben geruist
zij, zeruisenruistenhebben geruist

Presens
Beta

Example presens sentences for Ruisen with some of the pronouns.

  • De wind ruist door de bomen.
  • Het water ruist zachtjes langs de kade.
  • De blaadjes ruisen in de wind.
  • Deze rivier ruist altijd zo rustgevend.
  • Ik hoorde hoe de golven ruisen aan het strand.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Ruisen with some of the pronouns.

  • Vroeger ruiste de wind altijd door de oude eikenbomen.
  • Toen ik aankwam, ruiste het water al langs de kade.
  • Als kind hoorde ik vaak hoe de blaadjes ruisden in de wind.
  • Elke avond ruisde de rivier op dezelfde kalmerende manier.
  • Gisteren hoorde ik hoe de golven luidruchtig ruisden aan het strand.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Ruisen with some of the pronouns.

  • De bladeren hebben geruisd in de wind.
  • Het water is zachtjes geruisd langs de kade.
  • De wind heeft door de bomen geruisd.
  • De golven hebben luidruchtig geruisd aan het strand.
  • De rivier heeft altijd rustgevend geruisd.