afkicken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kick af | kickte af | heb afgekickt |
jij, je, u | kickt af | kickte af | hebt afgekickt |
hij, zij, het | kickt af | kickte af | heeft afgekickt |
wij | kicken af | kickten af | hebben afgekickt |
jullie | kicken af | kickten af | hebben afgekickt |
zij, ze | kicken af | kickten af | hebben afgekickt |
PresensBeta
Example presens sentences for Afkicken with some of the pronouns.
- Ik kick af van mijn verslaving.
- Jij kickt af van je slechte gewoonte.
- Hij/Zij/Het kickt af van zijn/haar verslaving.
- Wij kicken af van onze ongezonde gewoontes.
- Jullie kicken af van jullie suikerverslaving.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afkicken with some of the pronouns.
- Ik kickte af van mijn verslaving.
- Jij kickte af van je slechte gewoonte.
- Hij/Zij/Het kickte af van zijn/haar verslaving.
- Wij kickten af van onze ongezonde gewoontes.
- Jullie kickten af van jullie suikerverslaving.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afkicken with some of the pronouns.
- Ik ben afgekickt van mijn verslaving.
- Jij bent afgekickt van je slechte gewoonte.
- Hij/Zij/Het is afgekickt van zijn/haar verslaving.
- Wij zijn afgekickt van onze ongezonde gewoontes.
- Jullie zijn afgekickt van jullie suikerverslaving.