terugjagen

Conjugations List of Terugjagen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikjaag terugjaagde terug;joeg terugheb teruggejaagd
jij, je, ujaagt terugjaagde terug;joeg terughebt teruggejaagd
hij, zij, hetjaagt terugjaagde terug;joeg terugheeft teruggejaagd
wijjagen terugjaagden terug;joegen terughebben teruggejaagd
julliejagen terugjaagden terug;joegen terughebben teruggejaagd
zij, zejagen terugjaagden terug;joegen terughebben teruggejaagd

Presens
Beta

Example presens sentences for Terugjagen with some of the pronouns.

  • Ik jaag de hond terug.
  • Jij jaagt de vogels terug.
  • Hij jaagt de indringer terug.
  • Zij jaagt de katten terug.
  • Wij jagen de dief terug.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Terugjagen with some of the pronouns.

  • Ik joeg de hond terug.
  • Jij joeg de vogels terug.
  • Hij joeg de indringer terug.
  • Zij joeg de katten terug.
  • Wij joegen de dief terug.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Terugjagen with some of the pronouns.

  • Ik heb de hond teruggejaagd.
  • Jij hebt de vogels teruggejaagd.
  • Hij heeft de indringer teruggejaagd.
  • Zij heeft de katten teruggejaagd.
  • Wij hebben de dief teruggejaagd.