projecteren

Conjugations List of Projecteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikprojecteerprojecteerdeheb geprojecteerd
jij, je, uprojecteertprojecteerdehebt geprojecteerd
hij, zij, hetprojecteertprojecteerdeheeft geprojecteerd
wijprojecterenprojecteerdenhebben geprojecteerd
jullieprojecterenprojecteerdenhebben geprojecteerd
zij, zeprojecterenprojecteerdenhebben geprojecteerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Projecteren with some of the pronouns.

  • Ik projecteer een film op het scherm.
  • Jij projecteert de presentatie voor de klas.
  • Hij/Zij projecteert de afbeeldingen op de muur.
  • Wij projecteren de beelden op het witte doek.
  • Jullie projecteren de dia's tijdens de presentatie.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Projecteren with some of the pronouns.

  • Ik projecteerde vroeger films op het scherm.
  • Jij projecteerde de presentatie voor de klas gisteren.
  • Hij/Zij projecteerde altijd de afbeeldingen op de muur.
  • Wij projecteerden de beelden op het witte doek tijdens de voorstelling.
  • Jullie projecteerden de dia's regelmatig tijdens de presentaties.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Projecteren with some of the pronouns.

  • Ik heb de film op het scherm geprojecteerd.
  • Jij hebt de presentatie voor de klas geprojecteerd.
  • Hij/Zij heeft de afbeeldingen op de muur geprojecteerd.
  • Wij hebben de beelden op het witte doek geprojecteerd.
  • Jullie hebben de dia's tijdens de presentatie geprojecteerd.