meppen

Conjugations List of Meppen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikmepmepteheb gemept
jij, je, umeptmeptehebt gemept
hij, zij, hetmeptmepteheeft gemept
wijmeppenmeptenhebben gemept
julliemeppenmeptenhebben gemept
zij, zemeppenmeptenhebben gemept

Presens
Beta

Example presens sentences for Meppen with some of the pronouns.

  • Ik meppen regelmatig in de boksring.
  • Jij mept de bal hard weg.
  • Hij mept zijn tegenstander neer.
  • Zij meppen met volle kracht op de drumstel.
  • We meppen de muggen weg.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Meppen with some of the pronouns.

  • Vroeger mepte ik altijd op mijn kussen als ik boos was.
  • Toen jij klein was, mepte je graag op tafels en stoelen.
  • Hij mepte vaak in de lucht zonder iets te raken.
  • Zij mepten vroeger samen in een bandje.
  • We mepten als kinderen altijd in het water tijdens het zwemmen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Meppen with some of the pronouns.

  • Ik heb vorige week flink gemept tijdens het gevecht.
  • Jij hebt al vaak op die bokszak gemept.
  • Hij heeft zijn tegenstander knock-out gemept.
  • Zij hebben gisteravond stevig op de drums gemept.
  • We hebben de mug snel gemept.