asemen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | asem | asemde | heb geasemd |
jij, je, u | asemt | asemde | hebt geasemd |
hij, zij, het | asemt | asemde | heeft geasemd |
wij | asemen | asemden | hebben geasemd |
jullie | asemen | asemden | hebben geasemd |
zij, ze | asemen | asemden | hebben geasemd |
PresensBeta
Example presens sentences for Asemen with some of the pronouns.
- Ik adem rustig.
- Jij ademt diep.
- Hij ademt snel.
- Wij ademen frisse lucht in.
- Zij ademen gelijkmatig.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Asemen with some of the pronouns.
- Ik ademde rustig.
- Jij ademde diep.
- Hij ademde snel.
- Wij ademden frisse lucht in.
- Zij ademden gelijkmatig.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Asemen with some of the pronouns.
- Ik heb rustig geademd.
- Jij hebt diep geademd.
- Hij heeft snel geademd.
- Wij hebben frisse lucht ingeademd.
- Zij hebben gelijkmatig geademd.