binnenrijden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | rij binnen | reed binnen | ben binnengereden |
jij, je, u | rijdt binnen | reed binnen | bent binnengereden |
hij, zij, het | rijdt binnen | reed binnen | is binnengereden |
wij | rijden binnen | reden binnen | zijn binnengereden |
jullie | rijden binnen | reden binnen | zijn binnengereden |
zij, ze | rijden binnen | reden binnen | zijn binnengereden |
Presens
Example presens sentences for Binnenrijden with some of the pronouns.
- Ik rijd de parkeergarage binnen.
- Jij rijdt de straat binnen.
- Hij/Zij rijdt het plein binnen.
- Wij rijden de oprit binnen.
- Zij rijden het terrein binnen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Binnenrijden with some of the pronouns.
- Vroeger reed ik altijd de parkeergarage binnen.
- Vroeger reed jij altijd de straat binnen.
- Vroeger reed hij/zij altijd het plein binnen.
- Vroeger reden wij altijd de oprit binnen.
- Vroeger reden zij altijd het terrein binnen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Binnenrijden with some of the pronouns.
- Ik ben de parkeergarage binnengereden.
- Jij bent de straat binnengereden.
- Hij/Zij is het plein binnengereden.
- Wij zijn de oprit binnengereden.
- Zij zijn het terrein binnengereden.