ophelderen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | helder op | helderde op | heb opgehelderd |
jij, je, u | heldert op | helderde op | hebt opgehelderd |
hij, zij, het | heldert op | helderde op | heeft opgehelderd |
wij | helderen op | helderden op | hebben opgehelderd |
jullie | helderen op | helderden op | hebben opgehelderd |
zij, ze | helderen op | helderden op | hebben opgehelderd |
PresensBeta
Example presens sentences for Ophelderen with some of the pronouns.
- Ik helder de situatie op.
- Jij houdt de boel opgehelderd.
- Hij/Zij houdt zich bezig met het ophelderen van misdaden.
- Wij helderen de misverstanden op.
- Zij ophelderen de zaak samen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Ophelderen with some of the pronouns.
- Ik helderde de situatie op.
- Jij hield de boel opgehelderd.
- Hij/Zij hield zich bezig met het ophelderen van misdaden.
- Wij helderden de misverstanden op.
- Zij helderden de zaak samen op.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Ophelderen with some of the pronouns.
- Ik heb de situatie opgehelderd.
- Jij hebt de boel opgehelderd gehouden.
- Hij/Zij heeft zich beziggehouden met het ophelderen van misdaden.
- Wij hebben de misverstanden opgehelderd.
- Zij hebben de zaak samen opgehelderd.