nathouden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | hou nat | hield nat | heb natgehouden |
jij, je, u | houdt nat | hield nat | hebt natgehouden |
hij, zij, het | houdt nat | hield nat | heeft natgehouden |
wij | houden nat | hielden nat | hebben natgehouden |
jullie | houden nat | hielden nat | hebben natgehouden |
zij, ze | houden nat | hielden nat | hebben natgehouden |
PresensBeta
Example presens sentences for Nathouden with some of the pronouns.
- Ik houd het nat in de tuin.
- Jij houdt het nat tijdens het sproeien.
- Hij/Zij houdt het nat met de waterslang.
- Wij houden het nat om de planten te verzorgen.
- Jullie houden het nat voor een goede groei.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Nathouden with some of the pronouns.
- Ik hield het nat in de tuin.
- Jij hield het nat tijdens het sproeien.
- Hij/Zij hield het nat met de waterslang.
- Wij hielden het nat om de planten te verzorgen.
- Jullie hielden het nat voor een goede groei.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Nathouden with some of the pronouns.
- Ik heb het natgehouden in de tuin.
- Jij hebt het natgehouden tijdens het sproeien.
- Hij/Zij heeft het natgehouden met de waterslang.
- Wij hebben het natgehouden om de planten te verzorgen.
- Jullie hebben het natgehouden voor een goede groei.