scalperen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | scalpeer | scalpeerde | heb gescalpeerd |
jij, je, u | scalpeert | scalpeerde | hebt gescalpeerd |
hij, zij, het | scalpeert | scalpeerde | heeft gescalpeerd |
wij | scalperen | scalpeerden | hebben gescalpeerd |
jullie | scalperen | scalpeerden | hebben gescalpeerd |
zij, ze | scalperen | scalpeerden | hebben gescalpeerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Scalperen with some of the pronouns.
- Ik scalpeer de vis voor het diner.
- Jij scalpeert de tickets voor het concert.
- Hij/Zij scalpeert de kaarten voor de wedstrijd.
- Wij scalperen de groenten voor de soep.
- Zij scalperen de vacht van de dieren.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Scalperen with some of the pronouns.
- Ik scalpeerde de vis voor het diner.
- Jij scalpeerde de tickets voor het concert.
- Hij/Zij scalpeerde de kaarten voor de wedstrijd.
- Wij scalpeerden de groenten voor de soep.
- Zij scalpeerden de vacht van de dieren.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Scalperen with some of the pronouns.
- Ik heb de vis gescalpeerd voor het diner.
- Jij hebt de tickets gescalpeerd voor het concert.
- Hij/Zij heeft de kaarten gescalpeerd voor de wedstrijd.
- Wij hebben de groenten gescalpeerd voor de soep.
- Zij hebben de vacht van de dieren gescalpeerd.