totaliseren

Conjugations List of Totaliseren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktotaliseertotaliseerdeheb getotaliseerd
jij, je, utotaliseerttotaliseerdehebt getotaliseerd
hij, zij, hettotaliseerttotaliseerdeheeft getotaliseerd
wijtotaliserentotaliseerdenhebben getotaliseerd
jullietotaliserentotaliseerdenhebben getotaliseerd
zij, zetotaliserentotaliseerdenhebben getotaliseerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Totaliseren with some of the pronouns.

  • Ik totaliseer de cijfers van de leerlingen.
  • Jij totaliseert het aantal punten in de wedstrijd.
  • Hij/Zij totaliseert de kosten van de reis.
  • Wij totaliseren de resultaten van het onderzoek.
  • Jullie totaliseren de voorraden in het magazijn.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Totaliseren with some of the pronouns.

  • Ik totaliseerde de cijfers van de leerlingen.
  • Jij totaliseerde het aantal punten in de wedstrijd.
  • Hij/Zij totaliseerde de kosten van de reis.
  • Wij totaliseerden de resultaten van het onderzoek.
  • Jullie totaliseerden de voorraden in het magazijn.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Totaliseren with some of the pronouns.

  • Ik heb de cijfers van de leerlingen getotaliseerd.
  • Jij hebt het aantal punten in de wedstrijd getotaliseerd.
  • Hij/Zij heeft de kosten van de reis getotaliseerd.
  • Wij hebben de resultaten van het onderzoek getotaliseerd.
  • Jullie hebben de voorraden in het magazijn getotaliseerd.