zemelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zemel | zemelde | heb gezemeld |
jij, je, u | zemelt | zemelde | hebt gezemeld |
hij, zij, het | zemelt | zemelde | heeft gezemeld |
wij | zemelen | zemelden | hebben gezemeld |
jullie | zemelen | zemelden | hebben gezemeld |
zij, ze | zemelen | zemelden | hebben gezemeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Zemelen with some of the pronouns.
- Ik zemel regelmatig tijdens mijn wandelingen in het park.
- Jij zemelt altijd over kleine dingen.
- Hij/zij/het zemelt vaak over zijn/haar problemen.
- Wij zemelen soms over politiek.
- Jullie zemelen nooit en blijven altijd positief.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Zemelen with some of the pronouns.
- Ik zemelde vroeger altijd over mijn schoolresultaten.
- Jij zemelde gisteren veel over je baan.
- Hij/zij/het zemelde toen over zijn/haar relatieproblemen.
- Wij zemelden vaak tijdens onze reizen.
- Jullie zemelden altijd over het weer in Nederland.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Zemelen with some of the pronouns.
- Ik heb gezemeld tijdens de vergadering.
- Jij bent altijd aan het zemelen geweest over die kwestie.
- Hij/zij/het heeft veel gezemeld over zijn/haar werk.
- Wij hebben al genoeg gezemeld vandaag.
- Jullie zijn te lang door blijven zemelen over die discussie.