afdelven
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | delf af | delfde af;dolf af | heb afgedolven |
jij, je, u | delft af | delfde af;dolf af | hebt afgedolven |
hij, zij, het | delft af | delfde af;dolf af | heeft afgedolven |
wij | delven af | delfden af;dolven af | hebben afgedolven |
jullie | delven af | delfden af;dolven af | hebben afgedolven |
zij, ze | delven af | delfden af;dolven af | hebben afgedolven |
PresensBeta
Example presens sentences for Afdelven with some of the pronouns.
- Ik delf afdelvingen uit in mijn werk.
- Jij delft afdelvingen uit in jouw werk.
- Hij/Zij/Het delft afdelvingen uit in zijn/haar/hun werk.
- Wij delven afdelvingen uit in ons werk.
- Jullie delven afdelvingen uit in jullie werk.
- Zij delven afdelvingen uit in hun werk.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afdelven with some of the pronouns.
- Ik dolf afdelvingen af in mijn werk.
- Jij dolf afdelvingen af in jouw werk.
- Hij/Zij/Het dolf afdelvingen af in zijn/haar/hun werk.
- Wij dolven afdelvingen af in ons werk.
- Jullie dolven afdelvingen af in jullie werk.
- Zij dolven afdelvingen af in hun werk.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afdelven with some of the pronouns.
- Ik heb afdelvingen afgedolven in mijn werk.
- Jij hebt afdelvingen afgedolven in jouw werk.
- Hij/Zij/Het heeft afdelvingen afgedolven in zijn/haar/hun werk.
- Wij hebben afdelvingen afgedolven in ons werk.
- Jullie hebben afdelvingen afgedolven in jullie werk.
- Zij hebben afdelvingen afgedolven in hun werk.