uitbloeden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bloed uit | bloedde uit | ben uitgebloed |
jij, je, u | bloedt uit | bloedde uit | bent uitgebloed |
hij, zij, het | bloedt uit | bloedde uit | is uitgebloed |
wij | bloeden uit | bloedden uit | zijn uitgebloed |
jullie | bloeden uit | bloedden uit | zijn uitgebloed |
zij, ze | bloeden uit | bloedden uit | zijn uitgebloed |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitbloeden with some of the pronouns.
- Het bloedt langzaam uit.
- De wond bloedt nog steeds.
- De kleuren van de zonsondergang bloeden in elkaar over.
- Wanneer je een papieren handdoek nat maakt, zal het snel uitbloeden.
- De inkt van de pen bloedt door op het dunne papier.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitbloeden with some of the pronouns.
- Vroeger bloedde deze rivier regelmatig uit na hevige regenval.
- Toen ik mijn arm openhaalde, bleef het maar uitbloeden.
- De kleuren vloeiden in elkaar over en bloedden uit op het doek.
- Ze kon haar tranen niet tegenhouden en ze bloedden uit over haar wangen.
- Het bloedde zo hevig uit dat een dokter moest worden geraadpleegd.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitbloeden with some of the pronouns.
- De wond is uitgebloed.
- Na enige tijd is het bloeden gestopt en heeft de wond uitgebloed.
- Ik ben bang dat het uitbloeden van de kleuren op de stof niet te herstellen is.
- Hij heeft zijn emoties laten uitbloeden.
- We hebben de bloedingen gestelpt en de wonden laten uitbloeden.