knetteren

Conjugations List of Knetteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikknetterknetterdeheb geknetterd
jij, je, uknettertknetterdehebt geknetterd
hij, zij, hetknettertknetterdeheeft geknetterd
wijknetterenknetterdenhebben geknetterd
jullieknetterenknetterdenhebben geknetterd
zij, zeknetterenknetterdenhebben geknetterd

Presens
Beta

Example presens sentences for Knetteren with some of the pronouns.

  • De motor knettert tijdens het starten.
  • De open haard knettert gezellig.
  • Het vuurwerk knettert luid in de lucht.
  • De oudere auto knettert soms bij het optrekken.
  • De bakpan knettert door de hitte.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Knetteren with some of the pronouns.

  • Vroeger knetterde de oude radio altijd.
  • Het kampvuur knetterde gezellig terwijl we marshmallows roosterden.
  • Tijdens de storm knetterde het vuur in de open haard.
  • Als kind knetterde ik vaak met knalerwten.
  • De motoren knetterden luid tijdens de race.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Knetteren with some of the pronouns.

  • Ik heb geknetterd tijdens het vuurwerk afsteken.
  • Hij heeft geknetterd toen hij de motor startte.
  • We hebben geknetterd bij het kampvuur.
  • Jullie hebben geknetterd met de vuurwerksterretjes.
  • De pannenkoeken hebben geknetterd in de hete pan.