aanschieten

Conjugations List of Aanschieten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikschiet aanschoot aanheb aangeschoten
jij, je, uschiet aanschoot aanhebt aangeschoten
hij, zij, hetschiet aanschoot aanheeft aangeschoten
wijschieten aanschoten aanhebben aangeschoten
jullieschieten aanschoten aanhebben aangeschoten
zij, zeschieten aanschoten aanhebben aangeschoten

Presens
Beta

Example presens sentences for Aanschieten with some of the pronouns.

  • Ik schiet de bal aan.
  • Jij schiet de pijlen aan.
  • Hij schiet de vogels aan.
  • Wij schieten de doelen aan.
  • Zij schieten de ballonnen aan.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aanschieten with some of the pronouns.

  • Ik schoot de bal aan.
  • Jij schoot de pijlen aan.
  • Hij schoot de vogels aan.
  • Wij schoten de doelen aan.
  • Zij schoten de ballonnen aan.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aanschieten with some of the pronouns.

  • Ik heb de bal aangeschoten.
  • Jij hebt de pijlen aangeschoten.
  • Hij heeft de vogels aangeschoten.
  • Wij hebben de doelen aangeschoten.
  • Zij hebben de ballonnen aangeschoten.