disconteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | disconteer | disconteerde | heb gedisconteerd |
jij, je, u | disconteert | disconteerde | hebt gedisconteerd |
hij, zij, het | disconteert | disconteerde | heeft gedisconteerd |
wij | disconteren | disconteerden | hebben gedisconteerd |
jullie | disconteren | disconteerden | hebben gedisconteerd |
zij, ze | disconteren | disconteerden | hebben gedisconteerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Disconteren with some of the pronouns.
- Ik disconteer de facturen voor mijn klanten.
- Jij disconteert de leningen in jouw werk.
- Hij/Zij/Het disconteert de waarde van de aandelen.
- Wij disconteren regelmatig prijzen voor onze producten.
- Jullie disconteren de kosten van het evenement.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Disconteren with some of the pronouns.
- Ik disconteerde de facturen voor mijn klanten.
- Jij disconteerde de leningen in jouw werk.
- Hij/Zij/Het disconteerde de waarde van de aandelen.
- Wij disconteerden regelmatig prijzen voor onze producten.
- Jullie disconteerden de kosten van het evenement.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Disconteren with some of the pronouns.
- Ik heb de facturen gedisconteerd voor mijn klanten.
- Jij hebt de leningen in jouw werk gedisconteerd.
- Hij/Zij/Het heeft de waarde van de aandelen gedisconteerd.
- Wij hebben regelmatig prijzen voor onze producten gedisconteerd.
- Jullie hebben de kosten van het evenement gedisconteerd.