bebouwen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bebouw | bebouwde | heb bebouwd |
jij, je, u | bebouwt | bebouwde | hebt bebouwd |
hij, zij, het | bebouwt | bebouwde | heeft bebouwd |
wij | bebouwen | bebouwden | hebben bebouwd |
jullie | bebouwen | bebouwden | hebben bebouwd |
zij, ze | bebouwen | bebouwden | hebben bebouwd |
PresensBeta
Example presens sentences for Bebouwen with some of the pronouns.
- Ik bebouw mijn tuin.
- Jij bebouwt het land.
- Hij/zij/het bebouwt de akker.
- Wij bebouwen de velden.
- Zij bebouwen de boerderij.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bebouwen with some of the pronouns.
- Ik bebouwde mijn tuin.
- Jij bebouwde het land.
- Hij/zij/het bebouwde de akker.
- Wij bebouwden de velden.
- Zij bebouwden de boerderij.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bebouwen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn tuin bebouwd.
- Jij hebt het land bebouwd.
- Hij/zij/het heeft de akker bebouwd.
- Wij hebben de velden bebouwd.
- Zij hebben de boerderij bebouwd.